
Het is half zeven 's ochtends. Gisteren was een vermoeiende dag en krampachtig ben ik uit mijn bed gekomen. De slaap heeft alle vezels in mijn lichaam verlamd. Wel lekker geslapen, te lekker geslapen. Toen mijn wekker afging herinnerde ik me weer hoe comfortabel mijn bed was, waar ik laat in de koude avond was ingedoken. Het deken heb ik om mijn voeten heen geslagen, de beste tactiek tegen ijskoude voeten, waarvan ik me eerst nog afvroeg of ze waren afgestorven. Na vijf keer 'snoozen' gooide ik het deken van me af. Rillingen over mijn lichaam als ik met het Siberische klimaat in mijn slaapkamer werd geconfronteerd. Al dacht ik er nog aan om het deken weer te pakken, beide voeten zette ik al naast mijn bed neer. Als een oude dieselmotor begin ik al snel met een achterstand. Half wakker loop ik van de trap af en zet me op de stoel neer aan de ontbijttafel.
Mijn vader zit er al. We hebben beide dezelfde wekkers gezet, maar mijn vader heeft er geen problemen mee. Hij verslaat de kou als een doorgewinterde veteraan. "Koud? De winter van '44 tot '45, dat was pas koud." Als 60-jarige vader is het moeilijk te geloven dat hij deze periode daadwerkelijk heeft meegemaakt, maar hij heeft wel gelijk. Aangekleed en fit zit hij al aan tafel, terwijl ik alle kracht moet zetten om mijn ogen open te houden. Het is telkens weer een mooi contrast.